De wonderbaarlijke avonturen van Stereokonijn

STEREOKONIJN

1. Hoe het begon

We tellen het jaar 1986. De periode van grote droogte was pas achter de rug, de eieroorlog was beslecht en een week eerder waren de laatste drie bipsgruispatiënten genezen verklaard. De epidemie leek voorbij. Er waren zelfs al weer twee vrouwen zwanger geworden zonder de, inmiddels als normaal ervaren, maar niet minder verontrustende verschijnselen van werpvrees te vertonen. De Stadstaat leek een zonniger toekomst tegemoet te treden.

Stereokonijn, de held van dit verhaal, was voorzitter van Het Verwarringstichtingsgilde in het westelijke kustgebied van De Stadstaat. Een niet geringe verantwoordelijkheid. Verwarringstichten is, zoals u wellicht weet, geen sinecure. Maar deze last hoefde Stereokonijn voorlopig even niet te dragen omdat hij twee weken vakantie had opgenomen. Zijn koffer was gepakt. De volgende dag zou hij naar de Binnenstad vertrekken om daar enige dagen bij Harry Wever, een oude vriend, door te brengen. De trein zou vroeg in de ochtend vertrekken.
De telefoon rinkelde. Stereokonijn nam op. Het was Helmut Befkont, de tuinman van de burgemeester. Hij wilde Stereokonijn graag nog even kort spreken voor hij op reis zou gaan. Helmut klonk gespannen. Ze spraken af in café Dondermelk. Café Dondermelk was het re-integratieproject van Ewoud Schilverbuik, een neef van Stereokonijn. Na zijn verblijf in het gevang tijdens de jaren van grote droogte (wegens heling, drugsbezit en telefoonterreur) wilde Ewoud zijn energie op een nuttiger wijze aanwenden door zijn Stadsgenoten van de nodige alcoholische natjes en zoutige droogjes voorzien. Ter ontspanning. Volgens Ewoud was niets zo verderfelijk en ontmoedigend als een chronisch gebrek aan ontspanning.

Stereokonijn stapte café Dondermelk binnen. Hij zag Helmut zitten aan een tafel bij het raam, vlakbij de bar. Stereo nam plaats aan het tafeltje tegenover Helmut. Hij schudde Helmut de hand en knikte naar barman Ewoud. Deze knikte terug en tapte vakkundig een vaasje vol. Helmut dronk niets. Hij knabbelde op een stuk zoethout. Helmut was lid van de plaatselijke tuiniersvereniging en om redenen waarover de leden niet mogen uitweiden, drinken zij niet op donderdag. Geen natje voor Helmut dus die avond.

“Hoeist?”, vroeg Helmut. “Twee weekjes vrij. Dikke prima dus. Ben ik wel even aan toe”, antwoordde Stereo. Ewoud plantte het vaasje voor Stereo’s neus en mepte hem vriendschappelijk op zijn schouder. “Prachtige kraag Ewoud” zei Stereo. Ewoud verdween achter de bar het voorraadhok in. Helmut keek begeerlijk naar het vaasje, slikte enigszins moeilijk en keek Stereokonijn toen zeer indringend recht in zijn ogen. “Ik moet je iets vertellen Stereo.” Stereokonijn keek hem verwachtingsvol aan. “Weet je nog dat de vrouw van de burgemeester in de verkeerde zandbak had gespeeld afgelopen zomer?”, “Jazeker”, antwoordde Stereokonijn, “Jouw zandbak”. Helmut keek angstvallig om zich heen, hoewel Dondermelk zo leeg was als een kistkalfkist ten tijde van een mond-en-klauwzeercrisis. “Niet zo hard. Jij bent de enige die dat weet”, “En de vrouw van de burgemeester natuurlijk”, grapte Stereokonijn. “Leuk, leuk… even de aandacht erbij nu. Dit is een bloedserieuze zaak. Geen geintjes”. Stereokonijn onderdrukte zijn glimlach, verontschuldigde zich en luisterde aandachtig naar wat Helmut te vertellen had. —

Barman Ewoud kwam met een houten krat Wedman Tripel van het prachtmerk Merinobier tevoorschijn uit het voorraadhok. Hij trof Stereokonijn alleen aan, voor zich uit starend in het niets. “Helmut naar huis?”, vroeg Ewoud. Stereokonijn schudde slechts zijn hoofd en bleef in het niets staren. “Geef me nog een vaasje Ewoud, met zo’n kleine unit ernaast. Een koopstoot”.

2. Harry Wever

Het gesprek dat Stereokonijn (Stereo voor vrienden) die avond voerde met Helmut Befkont zou een aaneenschakeling van gebeurtenissen in gang zetten die grote gevolgen hadden voor het wel en wee van heel De Stadstaat. Ik zal u daar op een later moment meer over vertellen. Voor nu zal ik me beperken tot wat plaatsvond tijdens het verblijf van Stereokonijn in De Binnenstad.

Die ochtend nam Stereo zoals gepland de vroege trein naar de Binnenstad. Stereo logeerde bij Harry Wever, een oude vriend waarmee hij nog zwemles had gevolgd (A, B én C). Harry zat op de lagere school twee klassen onder Stereokonijn. Stereo speelde vaak met Harry’s zus, Lilian. Hun ouders waren hier eigenlijk niet van gediend. Ze vertrouwden Stereokonijn niet. Wat hieraan ten grondslag lag, wilden zij niet kwijt. Stereo vermoedde dat het aan zijn promiscue voorkomen lag. Daar wees zijn moeder hem vroeg ook wel eens op: “Het is maar goed dat we niet Katholiek zijn, jongen, want dan zouden de naschoolse bijlessen vaderlandse geschiedenis je waarschijnlijk wél zijn bijgebleven”. De meeste Katholieken waren in de crisisjaren overleden aan bipsgruis. Stereo heeft de woorden van zijn moeder nooit goed kunnen plaatsen.

Stereo verbleef alweer drie dagen bij zijn oude vriend. Hij had die dagen voornamelijk in bed doorgebracht. Hij had heel wat slaap in te halen.
Harry bewoonde een verdomd aardig vierkamerappartement nabij Het Centrum. Hij gaf les op een middelbare school. Maatschappijleer voor de onderbouw. Daarnaast werkte hij hard aan zijn promotie. Harry was nog aan het werk maar zou spoedig thuiskomen. Het was vrijdag en ze hadden een relaxt weekendje gepland met als hoofdprogramma ‘terrashangen’. De weersvoorspellingen waren gunstig. Stereokonijn had voor de gelegenheid een denderende fles whisky in huis gehaald en legde de laatste hand aan een pittige kebab. Harry hield erg van kebab. Stereo was er geen groot fan maar aangezien Harry al de hele week zijn best had gedaan in de keuken om hen dagelijks van een goede maaltijd te voorzien, wilde hij hem ermee verrassen. Stereo tuurde naar de garende kebab, nam een slok van een vers gebrouwen, droog-gehopt biertje (een hobby van Harry) en dacht aan de woorden van Helmut. Een koude rilling liep over zijn rug. “Nu even niet, Helmut. Het is vakantie!”, zei Stereokonijn hardop. Hij dekte de tafel. Harry kwam juist binnen. “Stereo, modderfokker! ’t Is weekend. Ben je d’r klaar voor? WE GAAN HELEMAAL LOS!”. Gebrek aan enthousiasme kon niemand hem verwijten.

3. Binnenstedelijk geleuter

Met een goedgevulde maag daalden onze vrienden af in het metrostelsel dat hen binnen enkele minuten in hartje Binnenstad zou brengen. “Lijn 31 dan maar? Die stopt bij De Afslag. Daar zit een goede koffietoko. Ze serveren er uitsteekbare espresso.”, Harry kende zijn stad als zijn eigen broekzak. “Tuurlijk. Show me the coffee!”, zei Stereokonijn.
Lang hoefden ze niet te wachten. Zoals in menig stad was ook hier het metrosysteem het meest betrouwbare vervoersmiddel en liet deze de reiziger ook in de nachtelijke uren niet in de steek. Iedere lijn reed ten minste eens per uur. Het stadsbestuur had hier op aangedrongen nadat er een aantal jaren eerder een aantal pubers op beestachtige wijze was afgeslacht toen zij gedwongen werden op een afgelegen metrostation te overnachten. Zij hadden de laatste trein gemist. De dader werd nooit gevonden.
Het was rustig in de wagons. Ze waren de uitgaansdrukte drukte voor. Een paar vrouwen van middelbare leeftijd, overduidelijk aangeschoten, herinnerden elkaar aan de hilarische gebeurtenissen die hen die middag waren overkomen op de beurs voor huishoudelijke artikelen in de Lemminghallen, nabij het noordelijke industriegebied. Volgestouwde plastic tassen omringden hen als een tutu een ballerina. Een sjofele muzikant speelde hobo in het gangpad. Stereokonijn herkende de melodie; Blutwein und Butterschlitzen van Ernst J. Gabelbruch. Hij had het als klein Stereokonijntje nog moeten spelen op zijn blokfluit tijdens de muziekles op school. Ook Harry zou het moeten herkennen. Voor de muzikant lag een pet met daarin enkele ondefinieerbare munten en een bioscoopkaartje met het controlestrookje er nog aan.
“Station Elckerlijc”, klonk het door het omroepsysteem. “Hier gaan we eruit, Stereo”, zei Harry. Hij was overduidelijk in zijn nopjes. Het deed Stereokonijn goed hem zo te zien. Het was lang geleden dat Harry een constante glimlach tentoonspreidde. Met een korte sprint omzeilden ze de dames van middelbare leeftijd om zo eerder dan hen de roltrap te bereiken. Ze renden de trap op, de buitenlucht tegemoet. Het was de eerste zwoele avond van het jaar. Een heldere sterrenhemel hing boven hen. Er bekroop Stereokonijn een vreemd maar tegelijkertijd bekend gevoel. Het was alsof al zijn zorgen in een ver verleden lagen. Hij zou zijn staat van zijn bijna als gelukkig omschrijven. Hoogstens drie keer eerder had hij zich zo gevoeld. De laatste keer was lang geleden. Te lang om het exacte moment of de aanleiding te herinneren. Misschien was het de zwoele avond. Misschien het feit dat het Harry zo goed ging. Hij dacht aan vele dingen tegelijk. Ook aan Helmut. Maar negatieve gevoelens bleven achterwege. “Je moet even tot morgen wachten, Helmut”, mompelde hij. — “Wat exclameert u daar, mijn waarde Stereo?”, vroeg Harry. “Of het nog ver is”, antwoordde Stereokonijn. “Nee, hier om de hoek”. Het was een koffiehuis in typisch Mediterrane sfeer. Een zwaar besnorde man verwelkomde hen met een vriendelijke grijns. “Twee zwarte jongens, Theo. Suiker Stereo?”,”Drie klonten”. “Ga zitten, ik breng ze bij jullie”. Theo had een zwaar zuidelijk accent. Het bevreemde Stereokonijn dat dit hem niet eens stoorde.
De espresso stond op de menukaart onder de naam ‘Bakkie toekomst – zwart & bitter’. Een tweede en derde kop gingen er snel in. “Ik heb van een collega gehoord dat ‘Den Dollen Hond’ een goede kroeg is voor de vroege vrijdagavond. Ze schenken daar een op ijken vaten gerijpte Wedman Tripel, naar het schijnt”, de glimlach weigerde van Harry’s smoelwerk te wijken. Het werkte aanstekelijk. Stereokonijn kon niet anders dan terug te grijnzen en zijn beide duimen op te steken. Ze betaalden Theo en stapten de zwoele avond weer in. Den Dollen Hond lag op vijf minuten lopen. Het hadden er ook vijftig mogen zijn, Stereokonijn vond het allemaal best.

Ze liepen langs de rivier waar het zwart zag van de gevulde terassen. Opmerkzaamheid was geboden, het opgestaan-plaats-vergaan-principe vierde hier hoogtij. Al snel vond Harry een stek bij het water en alsof het geluk aan hun zijde was hoorden zij prompt: “Heren, zeg het maar!”. “Twee pinten met een jonge ernaast”, luidde de bestelling en de ober verdween in de drukte. Het leek wel alsof het warmer werd naarmate de avond vorderde en dat terwijl ze op nog geen twee meter van de koele rivier zaten. “Nou. De kop is eraf” zei Stereokonijn. “Jazeker. Maar de staart nog lang niet in zicht”, antwoordde Harry. Daar was de ober alweer met hun bestelling. Ongelofelijk hoe snel deze toch enigszins corpulente drankbezorger zich door de drukte wist te bewegen. Geen druppel had hij gemorst. Strakke kragen op de pinten en de jenever tot over de rand gevuld. “Opschrijven maar hè?”, zei hij en liep weg zonder het antwoord af te wachten.

“Ik moet je iets vertellen Harry”, zei Stereo. “Brand los”, antwoordde Harry. Stereokonijn leunde richting Harry en fluisterde in zijn oor. Eén lange zin van zo’n 10 seconden. Harry’s monde zakte langzaam open. Hij bleef strak voor zich uit staren. “Goddomme Helmut…”, stamelde hij. Stereokonijn leunde achterover in z’n stoel en dronk zijn glas in één teug leeg. “Wil je alsjeblieft nog een kopstoot voor me bestellen?”, vroeg Harry met een tril in zijn stem. “Ik ben een beetje verward.”

– Einde –