Van de weeromstuit

Het zal je maar gebeuren; je laat je wombat uit in het park en je mobiel gaat. Het blijkt een overheidsfunctionaris die je gebiedt je te melden op het Binnenhof. “En wel subiet!”, deed de ambtenaar mij verstaan.

Nu hoor ik u denken:”Welk een ongeloofwaardige voorstelling van zaken”. Deze gedachte vind ik geheel gelegitimeerd, daar het uitlaten van een wombat, een zeldzaam tafereel en bovendien een eigenaardige vertoning alhier op het westelijk halfrond, niet direct doet denken aan een verslag van een voorval uit de werkelijkheid zoals de meesten van ons deze waarnemen. Dit terzijde.

Ik retourneerde de wombat aan Wombatverhuur Oud-West en maakte mij klaar voor de reis naar het Binnenhof in onze politieke hoofdstad daar de regering dit van mij wenste (ja, ik kan het niet ontkennen; ik beschik over een flinke dosis vaderlandsliefde als het op dit soort situaties aankomt, ondanks het gezever en de gezapigheid van MP JPB en kornuiten).

De reis was redelijk aangenaam. Ik nam de trein aangezien ik niet over een ander vervoersmiddel beschik dan een skateboard en mijn benenwagen. Zonder enige vorm van vertraging (ja, het was onmiskenbaar een merkwaardige dag) kwam ik aan op het station van Den Haag, alwaar ik mij door een snorder naar het Binnenhof liet vervoeren. De chauffeur was een aangenaam keuvelende Oost-Europeaan die zich de Nederlandse taal buitengewoon goed eigen had gemaakt. Koetjes en kalfjes waren hem dan ook niet vreemd.

Aangekomen op de plaats van bestemming constateerde ik dat ik door de voorspoedige reis best nog wat tijd had om een bierlokaal aan te doen. Zo gedacht, zo ik deed.*

De Oost-Europeaan goed beloond achterlatend dook ik een steeg in die mij, een royaal gevuld glas voor ogen hebbende, als de juiste deed voorkomen. Mij voorgevoel liet mij niet in de steek en al snel was ik als een melijer. En zoals menigeen van u weet, leidt dit soort situaties in de meeste gevallen tot niets.

Daar dit, en ik kende mijn toestand van dat ogenblik wonderwel de juiste waarde toe, niet de meest ideale staat van zijn is om een oproep van de overheid, naar alle waarschijnlijkheid wederom een opdracht met het doel onze natie van een gewisse ondergang te redden, in ontvangst te nemen, besloot ik mijn roes uit te slapen in een nabij gelegen “pension voor dak- en thuislozen” (deze combinatie bevreemde ook mijn persoon enigszins, ondanks mijn vergevorderde dronkenschap).

* Zoals u misschien hebt opgemerkt wijk ik hier af van de trend die ik inzette bij de eerste alinea, namelijk het steeds langer laten worden van de opvolgende alinea ten opzichte van de vorige. Bij deze verzeker ik u dat ik hiermee geenszins een literaire bedoeling heb. Dit is geheel een toevallige gang van zaken die er per ongeluk, edoch misschien door mijn toenemende enthousiasme tijdens het schrijven, is ingeslopen. Dit om verwarring en ijdele verwachtingen te voorkomen. Want als er iets is waar ik een broertje dood aan heb is het wel een anticlimax (tenzij vergezeld van een flinke portie ironie en/of sarcasme).

Ik kreeg van de, naar mijn idee veel te jonge, baliemedewerkster de sleutels van kamer 21 toegewezen. Nadat ik me, zonder enige mechanische hulp, vijf verdiepingen hoger had verplaatst en een spoor van kleding achterlatend in het armzalige bed had geworpen, begaf ik mij naar dromenland. Daar aangekomen kon ik mijzelf niet bedwingen de confrontatie met het gegeven ‘droom’ aan te gaan; in hoeverre had ik controle over de droom en vice versa?

Echter, ik schrijf dit na die specifieke nacht en we weten allen dat de meest interessante [herstel] interessantste [/herstel] dromen niet als zodanig na te vertellen zijn, laat staan in de juiste vorm in onze herinnering achterblijven, dus een verdere uitwijding moet ik u allen voorlopig schuldig blijven. Ons alleraardigst organisch neurale netwerk laat ons zo nu en dan danig in de steek. Ja lieve mensen, onze schepper liet hier en daar datzelfde steekje wel eens vallen, aangaande zijn ‘meest prententieuze project’ zoals sommige van zijn trouwe aanhangers ons mensen wel eens plegen aan te duiden. Maar laten wij geen oude koeien, dan wel anderzulks vee uit de sloot halen.

Na mijn ontwaken, hetgeen gepaard ging met een groot aantal vraagtekens genererende gedachten gedurende mijn translatie van diepe slaap naar bewuste staat, nam ik een douche, betaalde de, tot mijn verbazing en misschien door omstandigheden onterecht herkend als dezelfde, nog immer fris uitziende baliemedewerkster en begaf mij op straat.

Dit bleek een zeer slecht idee en meer noch een uiterst beroerde uitvoering van ditzelfde idee. Voor ik er erg in had stond ik voor het pension een pizza van jewelste te leggen. Uitgebakken keerde ik terug en bivakeerde nogmaals, binnen 5 minuten de diepe slaap van voorheen hervat te hebben, enige uren in kamer 21. Mijn tweede poging met het doel het pension te verlaten raakte zowel meer kant als wal.

Het middaguur was al weer een dagdeel lang verstreken en het bezoek aan het selectieve groepje vertegenwoordigers van het zootje ongeregeld dat zich onze overheid noemt leek mij wederom niet op zijn plaats.

(wordt vervolgd…)

» Merino