I: “Bent u voor of tegen de grondwet?” A: “Ik ben tegen,… tegen de euro!” I: “Dat was de vraag niet, wat vindt u van de grondwet?” A: “Oh die,… die heb ik niet gelezen.” I: “Bent u voor of tegen de grondwet?” B: “Ik ben tegen,… tegen Balkenende!” I: “Dat was de vraag niet, […]